Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Ten dage mijner benauwdheid zocht ik den Heere; mijn hand was des nachts [3]uitgestrekt, en liet niet af; mijn ziel [4]weigerde getroost te worden. 3. Tot God met gedurig bidden, of, uitgebreid, eigenlijk uitgeschud, uitgestort, gelijk degenen, die misbaar bedrijven, de handen nu samenslaan dan vaneen werpen, idem heen en weder bewegen, naar de gesteltenis des harten. Anders, overgoten, of overstort, te weten met tranen. 4. Dat is, ik kon de droefheid niet verzetten of matigen; ik werd bestreden met mistroostigheid. Verg. Gen.37:35.